Een gevleugeld woord ooit uitgesproken tegen Marco van Basten, toen deze weer eens na verlies de catacomben van het voetbalstadion in vluchtte. Ook ik ken best een aantal ‘pannenkoeken’, maar in deze context heb ik de titel van dit verhaal niet bedoeld. Nee, dit is een heuse pannenkoek. Eentje van de “Vuursche Boer”, die ik onlangs in aangenaam gezelschap mocht verorberen.
Mijn kennismaking met deze ‘boer’ dateert uit de zestiger jaren, toen ik als kind – en later ook als puber/adolescent met mijn ouders en broers met enige regelmaat naar de Lage Vuursche, in de mooie provincie Utrecht afreisde. Lage Vuursche onder de rook van Koninklijke paleizen en jachtgebieden. Steevast als eerste een lekkere boswandeling en aansluitend de beruchte in de Lage Vuursche, op hoog vuur gebakken, pannenkoek. Als kind met suiker of stroop, maar naar mate mijn smaak zich begon te ontwikkelen belandde ik op gegeven moment bij de combinatie spek en stroop. En zo is het gebleven.
Een herinnering, die beklijfde want toen ik eenmaal vader was geworden nam óók ik mijn kinderen mee naar die heerlijke plek. Ik liet ze kennismaken met het moois wat de natuur ons biedt, maar ik wilde vooral voor hen en zeker voor mij dé pannenkoek! Elke keer als ik daar ben word ik overvallen door nostalgische gedachten en smaakt dat eierdeeg als nergens anders. Goudgeel, gevuld met het heerlijkste spek en de kan stroop ernaast zou ik zo aan mijn mond willen zetten. De kaart staat vol met de heerlijkste combinaties, maar wordt tegelijkertijd bevuild met combinaties die enkel op een pizza niet zouden misstaan. Als kind dacht ik dat de pannenkoek daar minstens een doorsnede had van een meter. Echter op latere leeftijd nam de grootte normale proporties aan en wenste ik dat ie toch even wat groter zou zijn.
De stroop druipt traag van de houten lepel en vormt pareltjes op het geurende deeg. Secuur verdeel ik de zoete bruine gladde massa over mijn pannenkoek. Voorzichtig draai ik mijn pannenkoek in een gelijkmatige rol en snijd hem aan. De stroop druipt als een lavastroom uit de pannenkoek en ik breng het eerste stuk naar mijn maalmolen. Terwijl ik dit schrijf loopt het water uit mijn mond en proef ik in gedachten het zout en zoet. Opeens ben ik weer in mijn jeugd. Ik zie de roodwit geblokte gordijntjes voor de ramen. Het lage plafond en de donker eiken, ietwat plakkerige, tafels. Mijn ouders, mijn broers, het gelach en het opperste gevoel van geluk stroomt door mij. Wij zijn weer samen, alsof er nooit wat is gebeurd in de afgelopen decennia.
Maar ook op die mooie zaterdag de 11e maart was ik dolgelukkig. Mijn vrouw, mijn kinderen met aanhang liepen, samen met mij, weer spelend dwars door de bossen, snoven de geuren en genoten van elkaar. Uiteraard lieten wij ons de pannenkoek daarna weer smaken. Ik was weer even kind en mijn kinderen op hun beurt ook. Dat bewees wel de vraag van mijn volwassen dochter: “Papa, wanneer gaan wij weer hier naar toe?”
Verlies nooit het kind in je. Blijf je verbazen, blijf vragen en geniet van het moment. Ik hoop dat later mijn kinds kinderen en ook weer die van hen ook door die bossen mogen dwalen en kunnen genieten van een heerlijke pannenkoek. De traditie voortgezet, zodat ik tot in eeuwigheid – samen met mijn nageslacht – mee mag lopen door de Lage Vuursche.