In de zeventiger jaren haalde ik dagelijks mijn – verderop – gestalde fiets op. Om vervolgens via de Harstenhoekweg, over de van Alkemadelaan, rechtsaf de Waalsdorperweg en na pakweg honder meter linksaf de Oostduinlaan op te rijden. Daar op nummer vijftig ligt mijn oude school, het Aloysius College. Vernoemd naar de patroonheilige van de jonge student en kortweg AC genoemd.
Vorige week las ik in de media, dat het AC zal gaan sluiten omdat de school het financieel niet meer zou gaan redden. Dat deed toch een beetje pijn omdat het AC, als instituut, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan mijn ontwikkeling. Als twaalfjarige puber betrad ik voor het eerst het grote complex van leslokalen, gymzalen, sportvelden en appartementen voor de inwonende paters. Veel van deze Jezuïeten waren ook als docent aan de school verbonden. Je begrijpt het al, het AC is een katholieke school voor middelbaar onderwijs en gestart als jongensschool. Zo ook mijn eerste jaren daar. Ineens was je weer het broekie. Mijn lengte had ik toch al niet mee in die jaren en keek ik vol ontzag op tegen de stoere kerels, die op hun Puch, Zundapp, of Kreidler het schoolterrein op knetterden. Lange haren, beginnende snorretjes en je rook de testosteron vermengd met zweet in de kleedkamers van de gymzalen.
In de pauzes werd er steevast door allen rondjes gelopen op de cour, de binnenplaats van de school. Meeuwen vlogen boven onze hoofden synchroon met ons mee en doken af en toe naar beneden voor de nonchalant weggeworpen broodkorsten. Zo liepen wij, soms zwijgzaam, maar veelal dollend en pratend, onze rondgang om vervolgens, na het indringende geluid van de zoemer, weer richting een van de lokalen te gaan. Daar zat dan de docent op ons te wachten om vijftig minuten lang lesstof tussen onze oren te krijgen. En zoals iedereen had ik inspirerende leraren, maar uiteraard ook de weinig sprankelende figuren, die mij zeer ontmoedigden. Gelukkig kon ik mijn ei kwijt in dagdromen en schrijven. Het AC prikkelde mijn fantasie en al gauw sloot ik mij aan bij het schoolcabaret. Als ik eraan terugdenk voel ik nog de adrenaline, die bezat van mij nam wanneer ik, op het grote podium van de aula, in het spotlicht stond.
Brede gangen, granieten vloeren, glas in lood en serene rust in het patershuis. Jarenlang liep ik mijn rondjes, sloot vriendschappen en was ik één van de honderden leerlingen. De maatschappelijke discussie rondom zwarte piet bestond toen nog niet. Ieder jaar transformeerde ik tot de jolige zwart geschminkte pietermanknecht, die met een van de hulpsinterklazen gezinnen bezocht. Het AC was grootleverancier voor Den Haag en omstreken.
Ik was lid van de voetbal-, tafeltennis- en fotoclub. Schreef voor de schoolkrant en groeide uit van een knulletje tot een dromerige en twijfelende puber. En gelachen, veel gelachen om de imitaties van leraren, de soms wereldvreemde paters en de capriolen in de klas.
Mooie herinneringen heb ik aan die jaren. Zeker toen er besloten werd om ook meisjes toe te laten. De wereld zag er ineens nog vrolijker uit. Stille liefdes en voorzichtige kusjes in de fietsenstalling. En nu, nu gaat dat voorbij. Het AC zal voorgoed haar deuren moeten sluiten. Banken worden gered, maar instituten als deze moeten – helaas – hun eigen broek ophouden. Instituten, die de jonge mens opleiden, begeleiden en klaarstomen voor hun toekomst in de maatschappij.