Mijn vroegste jeugdherinnering dateert ergens in de zestiger jaren waar ik als – fris opgeschoren – driejarige in een tuin bloemen aan het plukken was. Welke bloemen weet ik niet meer, maar het was in de achtertuin van onze verstelnaaister ergens in Rotterdam. Ja, wij hadden vroeger een verstelnaaister. Zij kwam maandelijks de, door mijn moeder opgespaarde, kledingstukken repareren of vermaken. Mijn moeder was niet zo handig met naald en draad. Een knoopje of een knol in de sok lukte nog wel. Maar mijn moeder was veel handiger met kaarten. Zodoende kwam ’tante’ Rie uit Rotterdam. Ik had veel ’tantes’ als kind. Iedereen die wij meer dan tweemaal hadden gezien moesten wij ‘oom’ of ’tante’ noemen. Zo ook tante Rie. Zij bracht steevast voor ons een reep chocolade mee en wij werden eveneens op schoot genomen om het spoeltje op te winden. Kinderarbeid in the sixties. Met vier zonen was een verstelnaaister wel handig. Menig broekje, hemdje of bloesje werd – door vakkundige inzet van tante Rie – van oud naar jong doorgegeven.
Ik groeide op op Scheveningen. Bos, strand, duinen en park in de directe omgeving. Maar ook de portieken in de straat en de stoepranden waren geliefde speelobjecten voor mij, of voor mijn voetbal. Vaak fungeerden de portieken als tribune voor mijn straattheater op de vlakke vloer. Ik genoot van de aandacht, het gelach en het applaus. Een vrolijk onbezonnen kind was ik. Die graag de helden van de televisie naspeelde op straat: Ivanhoe, Thierry de Slingeraar en Gill Favor van Rawhide. Uren verbleef ik buiten en nog zie ik mijn moeder met haar hoofd uit het raam, klappend in haar handen en met haar vinger wijzend naar haar mond. Etenstijd. Om direct daarna weer heerlijk buiten te kunnen zijn.
De Nieuwe Scheveningse Bosjes waren ideaal voor verstoppertje, bomen klimmen of in de winter met je slee de heuvel af. Het Westbroekpark was natuurlijk de uitgelezen plek om te voetballen en het strand? Tja, het strand …
Je verstoppen onder de rieten strandstoelen, zandkastelen bouwen en flesjes ‘ jatten’ voor het statiegeld. Spelen in de branding, pinda’s pellen en dorstig lurken aan een fles Exota. Het rook er naar zout en zonnebrandcrème en bruin verbrand en doodmoe weer naar huis. Nog een ijsje bij Marina in de Gevers Deynootstraat en dan in de teil om het overtollige zand van je lichaam en uit je oren te boenen. Toen was Scheveningen nog de mondaine badplaats met het Grand Hotel, Palais de Dance en het oude Circustheater waar ik later regelmatig bij de artiesteningang te vinden was om handtekeningen te jagen. De patat kostte een kwartje en een Bazooka vijf cent. Jamin verkocht haar koekjes nog los en die wilde je maar wat graag kopen voor je moeder. In de 200 meter van de winkel naar huis werd het gewicht van die koekjes aanzienlijk verminderd. Lopend naar school en onder de arcade van restaurant Bali aan de Badhuisweg je neus door het keukenraampje steken om die heerlijke Indische geuren op te kunnen snuiven. Chinees eten werd toen in de pan afgehaald en Simon de Wit en de Gruyter waren begrippen. Wie kent er bakkerij Hus nog? De drogist was nog zo’n echte, in een smetteloos witte jas en de sigarenboer in de Amsterdamsestraat verkocht drop voor een cent.
Op zaterdagavond na de wekelijkse boenbeurt met glimmende wangetjes op de bank voor de televisie. Glaasje ranja, bakje chips en genieten maar van Pipo, Swiebertje of Okkie Trooi. De winters waren koud, ijsbloemen op de ramen en de gezellige, maar o zo doeltreffende warmte van de kolenkachel. We hadden thuis een achterkamer en een voorkamer met daartussen de schuifdeuren met glas-in-lood. De voorkamer was voor de visite en in de latere douchecel stond de centrifuge. De ijzeren afvalbak op het balkon en stinkende stofdoeken op het fornuis, die werden uitgekookt. Geen luxe, geen dure apparatuur, of wifi. Gewoon een gezin in een eenvoudige buurt, maar een rijk gevoel.
Waarom ik dit opschrijf? Wel, inmiddels ben ik decennia verder en besef ik dat met het opschrijven van deze nostalgie een stukje van mijn jonge jaren nimmer verloren zal gaan. Een fijne gedachte.