Als kind geloofde ik heilig in die fascinerende man gehuld in rode mantel en herkenbaar aan zijn lange golvende witte baard. Zo oud, dat ie de schimmel tussen zijn benen heeft en altijd in gezelschap is van lenig springende goedlachse zwarte krullenbollen. Ik slikte de verhalen als zoete koek: dat hij over de daken reed, alles van mij wist en uit Spanje kwam. Vanaf mijn vierde levensjaar vreet ik mij al ongans aan pepernoten, marsepein en chocolade kikkers. Ik kan er geen genoeg van krijgen. Nog voel ik mijn hart bonken als ik denk aan al die 5 decemberavonden van mijn jeugd. Warme chocolademelk in roodbruine handzame bekers met wittebrood was ons avondmaal. We kregen toch geen hap door onze keel. Zou de goede Sint nu wel komen, nu hij ’t weer zo lelijk vindt …
Onze vooraf geïnstrueerde buurman belde – met de kennis van nu – als een volslagen imbeciel op het juiste moment en bonkte wild op de deur. Mijn ogen werden zo groot als kaatseballen en ik zat versteend op mijn stoel. “Ga maar gauw kijken” zei mijn moeder tegen mijn broer en mij en ik snelde de trap af. Ik opende de deur en daar stond de zak van Sinterklaas. Wat is ie zwaar! En wat ruikt ie muf. Maar dat deerde niet. Omhoog met die zak want de spanning was ondraaglijk.
“Lieve jongen, we willen je wat vertellen”. De ogen van mijn moeder keken mij liefkozend aan. Het sloeg in als een bom. Diep teleurgesteld in zoveel onrecht. Wat een luizenstreek! Hoezo hij bestaat niet! Ik heb hem toch zelf gezien. Naarmate het besef kwam, vielen de puzzelstukjes op zijn plaats. Enkel alles en alleen om mij zoet te houden.
De spanning van mijn schoen zetten, de suikerklontjes voor het paard. De briefjes van Piet. Alles, maar dan ook alles, was bedrog. Wie komt er alle jaren? Een oplichter met plakbaard en dito hulpjes. Het enige wat klopte was dat je de wind door de bomen kon horen waaien. Dat doet ie namelijk nu nog.
Vele jaren later had ik veel plezier aan de verhalen van mijn vader. Hij werkte aan de Mensa van een studentensociëteit in Delft. Daar werd jaarlijks het sinterklaasbal gehouden. Twaalf studenten verkleed als de goedheiligman deden zichzelf tegoed aan eten en veel sterke drank voordat zij de kindertjes in Delft een bezoek gingen brengen. Een Sint was als een toeter en in plaats van strooien smeet hij het suikergoed de kamer in. De kindertjes hielden hun handjes beschermend voor hun gezicht en Sinterklaas moest als een haas vluchten voor de boze vader van het gezin. Dag Sinterklaasje!
Sinterklaas gaf mij, veelal, praktische cadeaus. Gelukkig zaten er ook regelmatig leuke hebbedingentjes tussen. Ik denk met veel plezier terug aan die lange avonden met later de plagerige surprises en bijtende gedichten. Ik heb lang geloofd en kijk uit naar de verbaasde blikken van mijn kleinkinderen. Ik hoop werkelijk dat de ooievaar ze komt brengen. Tja, je moet ergens in blijven geloven.