verhalen en columns

Watervrees

Nederland en water horen net zo bij elkaar als Wim Kan bij Corrie Vonk. We hebben het bedwongen. We bouwden bruggen over- en groeven tunnels onder onze rivieren. Onze toekomstige koning heeft, naast Máxima, het watermanagement omarmt en onze ingenieurs vliegen gevraagd de hele wereld over om andere landen te helpen bij hun problemen met het wassende, onbedwingbare, of ondrinkbare water.

Als kind had ik een enorme watervrees. Laatst zag ik – al zappend – een fragment van de  geweldige film van Bert Haanstra: “De stem van het water”. Hierin een angstig jongetje dat van de ‘strenge’ badmeester onder de redding stok moest doorzwemmen. “Stukje hoger” piepte het jongetje, met een blik in zijn ogen die mij ogenblikkelijk weer terugbracht naar het jaar 1964. “Stukje hoger…..” Maar de badmeester was onverbiddelijk. Mijn hart brak. Ik kende zijn angst. Zo heb ik ook als zesjarige aan de rand van het leszwembad aan de Mauritskade in Den Haag gestaan.

Als compensatie voor haar eigen angst voor de verdrinkingsdood had mijn moeder mij als kleine jongen op zwemles gedaan. Trillend van angst in een, nerveus gesneden, donkerblauw zwembroekje stond ik tussen de andere kinderen. Nauwlettend gadegeslagen door mijn moeder, veilig achter glas en ver weg van het water. We moesten in het bad springen, maar Paultje glipte naar de trap, die hem op een veiligere manier het water in zou leiden. Gehuld in een afdanker van Vredenstein en een creatie van een Portugese kurkplantage vouwde ik mijn armpjes voor mijn bovenlijf en beefde – staande in het ondiepe water – er op los. Trillende lipjes, hangende mondhoekjes en angstige ogen sierden mijn gezicht. Gelukkig kon mijn moeder het na drie lessen niet meer aanzien en verloste mij van de wekelijkse zwemles.

Op de padvinderij roken mijn medewelpen mijn angst. Tijdens het zomerkamp sleurden zij mij het bosven in en duwden mij ‘kopje-onder’ in het troebele water. Geen Akela of Baloo die mij de helpende hand toestak. Als ik eraan denk voel ik de cortisol nog door mijn lijf gieren. Elke spier in mijn kleine lichaam verzette zich tegen dit geweld. Ik vocht mij, keer op keer, naar boven en zoog de zuurstof gulzig uit de lucht. Uiteindelijk gaven mijn belagers het op en huilend en moe gestreden rende ik naar de kant.

Pas in de zesde klas van de lagere school haalde ik mijn A-diploma. Dit dankzij de inzet van een geduldige zwemleraar in het schoolzwembad aan de Tholensestraat te Scheveningen. Ook het B-diploma heb ik gehaald en ik kan nu volmondig beamen dat ik mijn watervrees heb overwonnen. Heerlijk vind ik het om mijn lijf te laten drijven. Sierlijk duik ik van de kant en trek mijn baantjes. Op verzoek doe ik bommetjes en als het moet een handstand op de bodem van het bad.

Op de plek waar ik doodsangsten heb gekend is een hotel verrezen. Ik ben er tijdens de bouw een paar keer langsgereden. En iedere keer wanneer ik de bouwplaats passeerde zag ik – in tegenstelling tot mijn wanhoopsroep in 1964 – de constructie iedere keer een stukje hoger worden.