“Gaat u naar buiten”? “Mag ik met u mee”? “Ik wil zo graag een rondje lopen”. De man op leeftijd keek mij, onder zijn geborstelde wenkbrauwen, innemend aan. Ik smolt, maar moest hem teleurstellen. ” Ik zou wel willen, maar ik moet nog wat doen, ik werk hier”. “Oh, werkt u hier”? “Weet u, vroeger ging ik altijd wandelen, met mijn vriendin. Zij werd mijn vrouw, maar nu is ze er niet meer”.
Sinds ik – ruim drie jaren geleden – de overstap van het bedrijfsleven naar ‘De Zorg’ maakte zijn dit soort ontmoetingen meer regel dan uitzondering. Ik stapte toen in een voor mij, relatief, onbekende wereld. Inmiddels ben ik oprecht van mijn werkomgeving gaan houden. De bewoners van het woonzorgcentrum zijn mijn drijfveer. Eén lach per dag van een willekeurige bewoner, daar doe ik het voor. Dag in, dag uit, zijn mijn collega’s – in alle soorten functies – bezig met orde te scheppen in die, soms, chaotische wereld. Zij voorkomen te veel prikkels, helpen bij de dagelijkse levensbehoeften en geven onvermoeibaar ritme en structuur.
De wereld van een dement mens is nu niet meer vreemd voor mij. Ons verpleeghuis bestaat voor driekwart uit dementerende cliënten. Ruim 90 mannen en voornamelijk vrouwen die opgesloten zitten in hun eigen belevingswereld. Zij wonen bij ons; net zo gemêleerd als de buitenwereld. Ook wij kennen onze ‘wandelaars’, de ‘zittenblijvers’ en de ‘aandacht claimers’. Tijdens mijn regelmatige wandelingen zie ik ze. Zittend op een stoel, kijkend in het ogenschijnlijk niets. Ze vegen onzichtbare vlekken weg, kijken naar buiten of zoeken contact met iedere passant.
“Hallo, ik ken u”. “Goedemiddag mevrouw, hoe is het met u”? “U wordt er ook niet magerder op”! Breed lachend pakte ik haar hand, gaf haar een knuffeltje en moest beamen dat ik van het leven genoot. Even later liep ik met dezelfde ‘ big smile’ de zusterpost op.
Het zijn en blijven allemaal levende individuen die, helaas, veel te veel zijn vergeten. Hun dag bestaat voornamelijk uit een reeks van uiteenspattende zeepbellen. Maar zij blijven genieten van alledaagse dingen. Zoals: welgemeende aandacht, een knuffel, een geur, een gezellige maaltijd, of een wandeling – arm in arm – met iemand die zij vertrouwen.
“Mag ik met je mee”? “Ik word gek van die oude zeikers daarbinnen”! Van binnen glimlach ik van oor tot oor. Een van de bewoonsters komt opgewekt op mij af. Ook nu smelt ik weer, maar dan voor haar, al dan niet gebruikte vrouwelijke charmes. “Wat zeggen zij dan tegen u” vraag ik oprecht. “Weet jij hoe ik heet”? “Ja, dat weet ik” en ik noemde haar naam. ” “Ik heet Jeanine” zegt zij, mij recht in de ogen aankijkend. “Wat ga je doen”? Uitnodigend zeg ik: “Loop gezellig met mij mee, ik ben onderweg naar de keuken”. Ik reik haar mijn hand en samen lopen we door de gang. Die ouwe zeikers is zij allang vergeten en tijdens de korte wandeling keuvelen we wat over het weer en hoe gezellig ik het vind dat zij mij gezelschap houdt.
Voor mij is een mens altijd een mens. Ik ben echt geïnteresseerd in dat geëvolueerde wezen, dat op twee benen onze wereld bevolkt. Oud of jong, dik of dun. Kleur, religie of seksuele geaardheid, het interesseert mij geen reet. Ik wil die persoon leren kennen. Tijdens een diner werd ik geroerd door een van onze bewoners, die met onvaste stem, de aanwezigen stil wist te krijgen met zijn vertolking van ‘Sweet Valentine’. Ik begrijp die moeder, die aan de gesloten deur staat te rammelen omdat zij naar huis moet. Haar kinderen komen immers uit school. Maar ook voel ik mee met de mannen, die elke dag trouw hun echtgenote komen bezoeken. Puur voor een beetje ‘quality time’.
“Hé, geef gewoon antwoord, als ik je wat vraag”! “Waarom geef je mij niet gewoon antwoord”? Doodnormaal toch? Zouden wij – zogenaamd gezonde stervelingen – toch ook zeggen als we werden genegeerd. De kunst is om op dat moment, het moment te laten. Ga je je ermee bemoeien dan ben je onbedoeld ineens het doelwit geworden. De irritatie verstomd in het moment dat ik voorbijloop. Ogenschijnlijk, alsof er niets is gebeurd. En dat is er ook niet!
Natuurlijk is het niet fijn wanneer je niet meer wordt herkend door een van je ouders. Uiteraard doet het pijn wanneer je de liefde van je leven niet meer kunt bereiken. Het knaagt aan je, wanneer je moeder maar blijft doorzeuren dat je nooit komt, terwijl je iedere dag even komt buurten. Maar diezelfde moeder, vader, of zus blijft een mens. Een mens dat terug is gekeerd naar de tijd toen jij jong, of zelfs er nog niet was.
Alzheimer, vasculair, of Korsakov; het is en blijft een mens. Een persoon die huilt, lacht, geniet en voelt. Een kloppend hart in een, al dan niet broos lichaam, dat gehoord, gezien en gewenst wil worden. Die geniet van aandacht, erkenning, of zomaar een reikende hand. Iemand zoals u en ik, enkel bezig met en starend in de eigen wispelturige gedachten. Kortom een mens om van te blijven houden.