En ineens behoorde ik weer tot de jonkies. Trots, maar nietig liep ik rond op een Katholieke jongensschool in Den Haag. Honderden leerlingen, paters en doorsnee leraren liepen dagelijks door de brede gangen op weg naar hun leslokaal. Mijn tweede lente moest mij prepareren op mijn toekomstige zomer. Nieuwe blaadjes nestelden zich in mijn hoofd en het jongenslijf ontwikkelde zich langzaam maar zeker tot een volwaardig lichaam.
Een puber met bijbehorende jeugdpuistjes deed stoer mee met de rest. Ik leerde roken, drinken en ontdekte de vreugde van samenzijn met de meisjes. Ik reed op oude brommers en kreeg mijn eerste kus in een verlaten fietsenstalling. Er woedde een jarenlange strijd in mij. Ik voelde mij onbegrepen, miskend en verlaten. Ik wilde vrij zijn. Weg onder de – te – beschermende vleugels van mijn ouders. Weg van regels, die mij niet aanstonden. Weg van de beklemming. Op mijn achttiende verliet ik het ouderlijk huis op weg naar volwassenheid. Mijn zomer was begonnen.
Mijn allereerste kamer buiten het ouderlijk huis was een afgetimmerd hok in de kelder onder een coffeeshop in de Stevinstraat te Scheveningen. Mijn bed was tevens de bank . Een stoel een salontafel en een boekenrek sierden de ruimte. Het kleine beetje daglicht kwam door een klein raampje met uitzicht op de passerende kuiten in schoenen. Keuken, douche en toilet deelde ik met de familie, tevens eigenaar van de coffeeshop. En toch voelde ik mij in deze cel intens gelukkig.
Zingend, zoekend en ondernemend volgde ik mijn pad. Het waren jaren van diepe dalen, bergtoppen, zomerse warmte en winterse kou. Van coffeeshophouder in loondienst, via diverse uitzendbureaus naar de functie van alimentatiecorrespondent bij de Raad voor de Kinderbescherming. Een verhuizing naar een heuse etage, toevallig in dezelfde straat. Hopeloos verliefd op de jonge vrouw, die mijn eerste echtgenote en de moeder van mijn kinderen zou worden.
Het lot voerde mij naar een nieuwe liefde. Volslagen uit het niets belandde ik in de wereld van beveiliging. De vonk sloeg over. Ik behaalde mijn diploma’s en betrad de maatschappelijke ladder. Gestaag, maar doeltreffend nam ik trede voor trede.
In 1981, 1984 en 1987 werd ik de trotse vader van twee zonen en een dochter. Naast een diepe bewondering voor het fenomeen ‘vrouw’ werd ik gevuld met intense vaderlijke liefde voor drie – inmiddels uitgegroeid tot fantastische – kinderen. Mijn wereld vulde zich met kindergeschater, kapotte knietjes, poppenkast en kleine verdrietjes. Echter mijn innerlijk verdriet werd groter en ik kwam tot de conclusie dat dit huwelijk niet meer werkte. Omwille van de kinderen stelde ik mijn beslissing steeds weer uit. Het was echter juist omwille van de kinderen dat ik besloot de knoop toch door te hakken. Deze beslissing zorgde voor een herinnering van jaren geleden; ik belandde weer in een geluk gevende cel, ditmaal driehoog in de Haagse wijk Duinoord.
Niet lang daarna werd mijn leven gevuld met een tropische zomer van ongekende warmte. Een mooie, kleine, maar ook dappere vrouw overwon mij, haalde mij uit mijn tredmolen en liet mij dansen als een veulen in de wei. Ik maakte kennis met de voor mij volkomen nieuwe wereld van verkoelende caipirinha’s, opzwepende samba, pure mensen en swingende heupen.
In mijn zomer groeide ik. Ongekende krachten vloeiden door mijn aderen. Mijn zomer werd gevoed met inspirerend werk, nieuwe vrienden, warme liefde en bij iedere regenboog vond ik een enorme pot gevuld met goud.