De mensen, die mij kennen of lezen weten dat ik opgegroeid ben óp Scheveningen. Ja, zo zeg je dat óp Scheveningen. In de zestiger jaren was Scheveningen nog een mondaine badplaats met het Grand Hotel, het Palacehotel, Palais de Dance en een open Gevers Deynootplein. Dit alles is – helaas – door ene Reinder Zwolsman met de grond gelijk gemaakt.
Veel Duitsers, veelal kuchend uit het Ruhrgebied, kwamen zomers in grote getale naar Scheveningen om hun vakantie door te brengen. Wij hadden het niet breed en mijn ouders besloten, om wat extraatjes te kunnen betalen, twee kamers ‘mit Frühstück’ aan badgasten te verhuren. Mijn ouders waren geen professionele runners. Runners waren mensen, die bij de invalswegen pontificaal gingen zitten met een bordje in de hand “Zimmer Frei”. Op die manier lokten zij nieuwe klanten. Nee, mijn ouders hadden zich keurig ingeschreven bij een ‘Vermittlungsagentur’ en kregen via hen de ‘Kunden’ thuisbezorgd.
Zo werden wij elk jaar, vlak voor de zomer, binnenshuis verplaatst. Mijn ouders gingen slapen in de woonkamer en mijn broer en ik deelden de kleinste slaapkamer. De tijdelijke logeerkamers werden grondig opgeruimd en gereinigd. Schoon beddengoed; handdoeken en washandjes op de sprei; laat de vakantiegangers maar komen.
Ons huis veranderde in een waar pension wanneer de moffen hun intrek deden. Mijn moeder sprak redelijk goed Duits en ‘speelde’ de uitbaatster van deze pre Airbnb met toezicht. Zij leidde de gasten rond. Gaf uitleg waar alles stond, overhandigde de voordeursleutel en wenste hen ‘einen angenehmen Aufenthalt’. Mijn broer en ik moesten stil zijn en vooral de gasten met rust laten. Ons huis was voor bepaalde tijd bezet door de oosterburen en dat kon je merken. Op de meest vreemde momenten kwamen zij thuis of gingen zij weg. Er werd luid ‘geredet’ en de wachtrij voor badkamer en/of toilet werd langer en langer. Tja, zij hadden de ‘Zeit’. Het toilet had na bezoek van zo’n badgast een heel andere geur. Helemaal wanneer zij ‘gekackt hatten’. Die strontgeur uit het nabije oosten had iets weeïgs.
De lekkerste ontbijtjes werden er geserveerd. Verse ‘Brõtchen’, roomboterkrullen, divers hartig en zoet beleg, gekookte eitjes, koffie, thee en jus d’oranje. Stikjaloers waren wij. Wij moesten het doen met wat eenvoudige sneetjes brood, margarine en hagelslag, of ‘Bebogeen’. Een karamelpasta van de beroemde firma “De Ruijter” waarvan de vullingen in je kiezen spontaan begonnen te trillen. Dat spul was zo zoet en plakkerig, dat wij met veel plezier naar de gekke bekken van onze hond keken wanneer wij hem stiekem het spul van onze vingers liet likken.
Gedurende de hele zomer was het een komen en gaan van badgasten. Mijn ouders, herstel; mijn moeder had het er maar druk mee. Want bij ieder vertrek moesten de kamers uiteraard weer ‘in Ordnung gebracht werden’. Ik heb ze voorbij zien trekken; logees in alle vormen en maten. Bierbuiken, worstvingers, mooie en lelijke dames, verwende kinderen, ‘Lederhosen’ en hoepelrokken. De meeste gezinnen hadden een jaloersmakende Mercedes onder hun ‘Arsch’. Er waren erbij die mij niet bekeken, maar gelukkig ook, die mij af en toe een aai over de bol of wat ‘Süßigkeiten’ gaven.
Dankzij de inzet van mijn moeder kwam er extra geld in het laatje, waarvan wij als kinderen ook ons profijt hadden. Ik moet er niet aan denken om ieder jaar mijn huishouden over te laten nemen door een stelletje vreemden. Hoeveel het misschien ook wat extra in de portemonnee oplevert; ik zeg altijd: “Beter baas over je eigen thuis, dan een badgast in je huis”.